zaterdag 26 december 2015

Agambens uitzonderingstoestand en onderwijs

Weer een Agamben in Duitse vertaling, Ausnahmezustand (2003). Graag maak ik van de gelegenheid gebruik mijn bespreking te koppelen aan de kwestie van het gezag in het onderwijs. Een paar jaar terug besprak ik Furedi's boek over dat onderwerp. Deze baseerde zich op Hannah Arendts essay over auctoritas, What is Authority? (1954). Agamben neemt in de controverses over deze term een halve eeuw later expliciet stelling.

Zoals je van hem kunt verwachten heeft dat alles te maken met de actualiteit, in dit geval de jaren waarin de regeringen allerlei wetten buiten werking stelden in reactie op nine eleven. Een jaar voor zijn boekje had Agamben zijn kandidatuur voor een hoogleraarspost in New York ingetrokken als protest tegen die maatregelen. Maar dit incident, dat hijzelf in Ausnahmezustand overigens onvermeld laat, moeten we zien in in het licht van een voorgeschiedenis die ver teruggaat, verder dan de jaren vijftig en die Agamben oppakt bij de Romeinen.

Dat doet ook Arendt, in What is Authority, en zelfs verder, bij Plato. Die was volgens haar echter niet in staat het autoriteitsbesef te funderen in autonoom politieke ervaringen. Daarvoor zijn we toch weer op de Romeinen aangewezen. Een belangrijke tussenschakel in haar verheldering is de ervaring van traditie. Gezag kan niet bestaan zonder de herinnering aan voorvaderen die de stad gesticht hebben, waardoor gezag in feite altijd een afgeleide is van het gezag der stichters. Hoe virulent het beroep op de vaders en de traditie ook in onze dagen nog is, bewijzen onder anderen Sloterdijk, die zelfs stelling lijkt te nemen tegen de moderniteit als zodanig, en Rémi Brague, die zijn 'romaniteit' koppelt aan islam-kritiek.

Agamben wijst erop dat Arendt impliciet reageerde op de kritiek op de 'autoritaire persoonlijkheid' door Adorno en anderen. Daarmee riskeert ze - vast wel ongewild - in het vaarwater van Adorno's tegenstanders terecht te komen. Agamben koppelt haar zonder reserve aan de nationaalsocialistische rechtsfilosoof Carl Schmitt. Via hem volgt Agamben het spoor van het verband tussen gezag en macht, auctoritas en potestas, bij de Romeinen.

Schmitt is vooral bekend om zijn visie dat over politieke macht wordt beslist in de uitzonderingstoestand, de situatie waarin de geldigheid van de wetten onder druk van de politieke situatie worden opgeschort. Het lijkt dus vooral de potestas die hier op het spel staat. Maar Schmitt had wel degelijk oog voor de betekenis van auctoritas voor de uitzonderingstoestand, waarbij hij memoreert dat de Romeinen deze onderscheidden van de potestas: "Der Senat hatte auctoritas; vom Volke dagegen leiten sich potestas und imperium ab" (gecit. in Agamben, Ausnahmezustand, p.89).

Agamben volgt het spoor verder, vooral onder inspiratie van Walter Benjamin, die op allerlei manieren met Schmitt in discussie was. Verhelderend werkt wellicht Agambens verwijzing naar Benjamins achtste 'These über den Begriff der Geschichte':
Die Tradition der Unterdrückten belehrt uns darüber. dass der 'Ausnahmezustand', in dem wir leben, die Regel ist. Wir müssen zu einem Begriff der Geschichte kommen, der dem entspricht. Dann wird uns als unsere Aufgabe die Herbeiführung des wirklichen Ausnahmezustands vor Augen stehen; und dadurch wird unsere Position im Kampf gegen den Faschismus sich verbessern. (gecit. Agamben, p.69-70)
De uitzonderingstoestand is de regel geworden. En het is, aldus Agamben, Schmitt die de uitzonderingstoestand heeft binnengehaald in het recht, er in essentie een rechtscategorie van heeft gemaakt. Daardoor is de feitelijke inhoud van de nomos de anomie geworden. Je zou kunnen zeggen (dit is voor mijn rekening) dat Schmitt heeft beslist over de uitzonderingstoestand, door deze te interpreteren. Daarmee heeft hij het tapijt uitgerold niet alleen voor het fascisme, maar ook voor de moderne westerse democratieën, waarin de wetten steeds met groot gemak buiten werking worden gesteld. Het recht is in verregaande mate gepolitiseerd.

Maar zien we het wel goed? Het lijkt erop dat de interpretatie van Schmitt iets aan het licht onttrekt. Agamben volgt hier Benjamins boek over het Trauerspiel (zijn afgewezen proefschrift, gepubliceerd in 1928). Benjamin had daar gesteld dat het begrip van de soevereine vorst in de barok "sich entwickelt aus einer Diskussion des Ausnahmezustandes und macht zur wichtigsten Funtion des Fürsten, den auszuschliessen" (gecit. Agamben p.67). Niet 'beslissen over' dus, maar 'uitsluiten'. De uitzonderingstoestand mag je niet inbouwen in het recht, maar erbuiten laten. Het gaat bij soeveriniteit dus om een toestand van onbeslisbaarheid. De uitzonderingstoestand is een situatie van anomie waarin de soeverein niet kan beslissen. Zodra die voorbij is, geldt het recht weer. Het recht geldt, voorzover de soeverein daarover de macht heeft.

Om dit verduisterde begrip van de uitzonderingstoestand scherper te krijgen gaat ook Agamben terug naar de Romeinen. Deels volgt hij Schmitt, deels anderen. Beslissend zijn twee zaken. Wat betreft de uitzonderingstoestand kunnen we bijvoorbeeld denken aan de dreiging van Marcus Antonius. Daarop reageert consul Cicero met een oproep aan de senaat: 'tumultum censeo decerni, iustitium indici, saga sumi dico oportere': 'Ik stel voor de tumultus te verklaren, het iustitium uit te roepen, ik verklaar dat het nodig is het oorlogsgewaad aan te trekken'. Bij tumultus moeten we denken aan een ordeverstoring als reactie op bijvoorbeeld een oorlog, bij iustitium aan een 'stilstand van het recht' (vergelijk de term solstitium, zonnewende). Op de keten oorlog(sdreiging) - tumultus - iustitium volgt dus een senaatsbesluit. Belangrijk is dat we deze situatie onderscheiden van de dictatuur. Dictatuur is een bepaalde, positieve, politieke en juridische invulling van de uitzonderingstoestand, iustitium is de situatie waarin er tijdelijk geen recht is. In deze situatie wordt ook geen recht gesticht, en Schmitt heeft dus volgens Agamben ongelijk wanneer hij de uitzonderingstoestand opvat als wetgevende instantie.

Daarnaast blijft nog de kwestie van de auctoritas. Het centrale punt waarop Agamben zich hier tegen Arendt lijkt af te zetten is de essentiële band met de traditie en de stichting, de idee dat gezag wordt afgeleid van eerder gezag, met name van de stichters. Auctoritas kan bij de Romeinen diverse vormen aannemen, zowel in het privé-leven als in de openbaarheid, zowel in het leven als in het recht. Bekend is de pater familias, wiens gezag onafgeleid en onreduceerbaar was. Daarnaast waren er de patres waarmee de senaat werd aangeduid, en later kende Augustus auctoritas aan zichzelf toe.

Met name dit laatste voorbeeld is typerend voor Agambens werkwijze en verhelderend voor waar hij op uit is. In zijn Res gestae lijkt Augustus niet van auctoritas maar van dignitas te spreken. Agamben haalt er echter een ontdekking uit 1924 bij van inscripties die duidelijk maken dat we auctoritas moeten lezen. Voor Agamben is dit jaartal van belang omdat in deze tijd ook de filosofische discussies over auctoritas op gang kwamen. Verder kan hij daardoor weer een andere stelling (van Mommsen) onderschrijven dat de juridische en politieke status van Augustus niet uitsluitend is afgeleid van zijn imperium, maar ook van zijn privé-leven, waarin hij nauw aansloot bij de openbare cultus. Daarmee loopt Agamben weer vooruit op de discussies over de verhouding tussen gezag dat berust op legaliteit of op charisma bij bijvoorbeeld Weber. En passant maakt Agamben ook nog een gebaar tegen Arendt door zich herhaaldelijk te beroepen op de Grieksschrijvende Dio Cassius, waarmee hij de discussie over auctoritas uit de exclusief Romeinse en Latijnse sfeer haalt.

De verwijzingen naar de Romeinen leveren op dat we met onze uitzonderingstoestand in feite al een lange geschiedenis voortzetten waarin de wetten geregeld buiten werking worden gesteld. Als we die geschiedenis overzien, werken hier twee tendensen tegen elkaar in. Aan de ene kant wordt, onder meer via de verpersoonlijking van het gezag door de keizer, en later mutatis mutandis weer door Mussolini en Hitler, de uitzonderingstoestand binnengehaald in het recht. Deze tendens is geen voorrecht van de dictatuur, ook in onze democratieën domineert hij volop. We stellen de wetten voortdurend buiten werking, zeker naarmate we ons voortdurend bedreigd voelen.

Anderzijds is er de tendens de uitzonderingstoestand uitzondering te laten, hem zoals Benjamin zegt uit te sluiten. Het is een tijdelijke situatie van wetteloosheid waarin de juridische status van de besluiten systematisch onhelder is. Allerlei gezagsinstanties kunnen buiten werking worden gesteld of juist worden gereactiveerd.

Laat ik zonder veel extra uitleg Agambens conclusies hernemen. Zijn medicijn lijkt vooral te bestaan in het zichtbaar maken van de verborgen fictie achter de politieke mechanismen waarin we verstrikt zijn geraakt. Dat verhaal gaat over de verhouding tussen recht en leven, de idee dat je het recht nodig hebt om te leven, maar dat het leven uiteindelijk ondoordringbaar is voor dat recht. De politieke machine die recht en leven onderscheidt en verbindt, functioneert op een soms heilzame, soms dodelijke manier. Hij functioneert nu vooral op een dodelijke manier, doordat recht en leven niet meer onderscheiden worden, doordat we in een permanente uitzonderingstoestand wegglijden.

Om daar uit te komen moet het begrip politiek zelf opnieuw worden verhelderd, omdat het (zoals bij Schmitt) steeds meer opgevat wordt als rechtsscheppende Gewalt, exclusief vanuit het leven, waardoor de idee van het 'zuivere recht' verloren gaat. Uiteindelijk gaat het bij Agamben om een 'buitenwerkingstelling', in dit geval een soort opheffing van de machine die de heilzame fictie van het verband tussen recht en leven aan het zicht onttrekt.

Na deze compacte weergave van wat bij Benjamin en Agamben ook al erg compact is, durf ik, die me als denkende docent in een toestand van urgentie bevind, een soort permanente uitzonderingstoestand, toch een poging te wagen het verband met het onderwijs te leggen.

De kern van Furedi's kritiek op de huidige onderwijs luidt dat het gezag plaatsmaakt voor politiek. Wanneer het onderwijs gepolitiseerd raakt, gaat het verloren en gaat ook de politiek verloren. De kern van het onderwijs is de traditie, het doorgeven van de wereld aan de volgende generatie. Pas wanneer die overdracht heeft plaatsgevonden is politiek handelen mogelijk.

Dit argument lijkt sterk op dat van Agamben in de zin dat in de verheldering van politiek de sleutel ligt tot handelen, en dat een te rechtstreekse doelgerichtheid praktijken als het onderwijs bedreigt.Onderscheidend is dat Agamben afstand neemt van de binding van het gezag aan de voorvaderen en in die zin aan de traditie. Je zou in dit spoor ook het onderwijs anders kunnen opvatten. Het is niet, of niet hoofdzakelijk, het doorgeven van de wereld zoals we die hebben gekregen, maar idealiter een taal of een praktijk die voor zichzelf doorzichtig is, die doet wat ze zegt en zegt wat ze doet.

Agamben spreekt niet over onze onderwijspraktijk. Maar toch is opmerkelijk dat hij Benjamin volgt in zijn verwijzing naar Kafka. In Der Prozess schetst Kafka het beeld van een 'nieuwe advocaat', een rechtenstudent die de oude boeken blijft lezen, niet omdat ze geldig zijn of om ze toe te passen. Het gaat hier misschien niet om onderwijs of om het gezag van de leraar, maar wel degelijk om iets dat wellicht in het onderwijs gebeurt en misschien zelfs de kern ervan vormt. Agamben verwoordt het met een utopische visie:
Eines Tages wird die Menschheit mit dem Recht spielen wie Kinder mit ausgedienten Gegenständen, nicht um sie wieder ihrem angestammten Gebrauch zuzuführen, sondern um sie endgültig von ihm zu befreien. Was sich hinter dem Recht befindet, ist nicht ein in höherem Masse eigentlicher oder ursprünglicher Gebrauchswert, der dem Recht vorausgeht, sondern ein neuer Gebrauch, der erst nach ihm erwächst. Auch der Gebrauch, der vom Recht kontaminiert ist, muss vom eigenen Wert befreit werden. Diese Befreiung ist Aufgabe des Studiums - oder des Spiels. Und dieses gelehrsame Spiel ist die Bahn, die zu jener Gerechtigkeit Zugang zu finden erlaubt, die ein postumes Fragment Benjamins als den Zustand der Welt bezeichnet, in dem sie als Gut erscheint, das absolut nicht anzueignen und für das Recht unzugänglich ist. (gecit. Ag. p.77)
Ja, het lijkt op Arendt en Furedi, maar dan als het ware andersom. Onderwijs is niet de voorbereiding op het ware leven dat de toeëigening van de wereld zou inhouden. Nee, het lijkt erop dat de politiek zelf het recht moet bestuderen zoals een kind speelt met voorwerpen die nutteloos zijn. Goed, absoluut niet toe te eigenen.

In zekere zin is die utopie in het onderwijs reëler dan overal elders. We maskeren haar door alles in het teken van doelen te stellen, van cijfers, voorbereiding op het echte leven. Vervolgens doen we in dat zogenaamde echte leven weinig anders dan met weemoed terugdenken aan die kindertijd toen we nog speelden en studeerden. Is het mogelijk dat onderwijs te zien als een 'levensvorm' in de zin van de monniken die samen hun leven leefden, zonder eigendom, zonder doel, studerend, overschrijvend, bierbrouwend?







2 opmerkingen:

  1. Reactie van Martien Schreurs (Universiteit voor Humanistiek):
    Dank nog voor je fascinerende blogtekst over Agamben, Furedi, Arendt en de uitzonderingssituatie die telkens weer regel dreigt te worden. Allerlei interessante vraagstukken zijn hieraan gelieerd, bijvoorbeeld het onderscheid tussen legaliteit en autoriteit. En dan komen natuurlijk de vraagstukken van traditie en charisma ter sprake. Ik vind het jammer dat de tekst op veel punten duister blijft, want ik wil zo graag begrijpen wat je wilt zeggen! Kortom: ik kan moeilijk vat op jouw tekst krijgen en daar baal ik van. De tekst is overigens foutloos geschreven, zeer erudiet en ik houd van jouw stijl. Wat kan ik er over zeggen? Jij houdt van kritiek, dus ik laat ik met een kritische bedenking beginnen.
    Een onderscheid dat ik niet terug heb kunnen lezen in jouw tekst is het onderscheid tussen legaliteit en legitimiteit. Dat onderscheid is voor mij van levensbelang, omdat hier de kern ligt van het humanisme. Humanisten zoals ik geloven in legitimiteit die gefundeerd is in de redelijkheid. Ook als de wetten buiten werking worden gesteld -bijvoorbeeld in een noodtoestand of een ramp- kunnen legitieme beslissingen worden genomen. Ik denk hierbij aan de enorme nucleaire ramp in Fukushima (Japan) toen de hoogste leiders beslissingen namen die tegen de gangbare wetgeving ingingen, maar die er wel toe geleid hebben dat het niet helemaal uit de hand is gelopen. Toch moesten die hoogste leiders toentertijd afreden, omdat zij zich niet aan de regels hebben gehouden. Maar zij hebben wel verantwoordelijk gehandeld! Verantwoordelijkheid en legitimiteit zijn onlosmakelijk verbonden. Het is al weer een poos geleden dat ik hierover gelezen heb en ik heb de bronnen niet paraat. Toch is dit wel de kern die ik onthouden heb.
    Je maakt een interessante uitstap naar het onderwijs en ik herken jouw standpunt. Mijn vraag is in hoeverre de uitzonderlingstoestand ook speelt in de onderwijspraktijk? Hoe om te gaan met chaos en wetteloosheid in de klas? Dit is volgens mij de grootste nachtmerrie van iedere docent.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Martien,
      sorry voor de duisterheid van mijn tekst! Het heeft behalve met mijn haast en onhandigheid ook te maken met mijn geloof in gesprek. Ik heb reacties van anderen nodig om te ontdekken wat onhelder is.
      Even een korte reactie op je beide punten:
      Legaliteit - legitimiteit: als ik Agamben goed begrijp is autoriteit nu precies wat je nodig hebt in de uitzonderingstoestand om beslissingen te kunnen nemen. Hij wil daarnaast Benjamin volgen die bang is dat we de uitzonderingstoestand binnenhalen in het recht. Je bent dus gediend met een zuivere grens tussen de rechtsorde en de uitzonderingstoestand. Met de term legitimiteit voer je volgens mij toch weer onhelderheid in. Hoe kun je toetsen of de beslissingen in de uitzonderingstoestand legitiem zijn? Het wettelijke gezag is er niet meer. Verder kun je van alles aanvoeren: traditie, overleg, gevoel, noem maar op. Maar al die zaken moet je ook aan de kant kunnen schuiven. Dat maakt de term legitimiteit niet helder. Je ziet dus, Martien, dat ik je gekreun om mijn onhelderheid gewoon terugkaats. Jij bent weer aan zet.
      Wat betreft de uitzonderingstoestand in de klas zie je het goed. We weten niet waaraan we ons als docent te houden hebben. Dat draagt niet bij aan ons gezag. Het is dus meer dan een nachtmerrie, het is alledaagse realiteit. Iedereen probeert nu de macht te grijpen: managers, ouders, digitale idioten, claimende leerlingen. We zijn gedwongen er op een fundamentele manier over na te denken en te praten. Gelukkig doe jij daar volop aan mee, je stem is onmisbaar.

      Verwijderen