zaterdag 23 september 2017

Agamben lost het mysterie Majorana op

Bij alle fake nieuws en onder de dagelijks verder opgespeelde dreiging van een atoomoorlog bestaat de kans dat we ons afvragen wat er nog werkelijk is, en niet alleen in filosofische zin. Giorgio Agamben heeft het ook niet alleen over filosofie wanneer hij die vraag beantwoordt in Che cos'è reale? La scomparsa di Majorana, een klein boekje dat vorig jaar werd uitgegeven.

Ettore Majorana, de beroemde Italiaanse fysicus, verdween op 25 maart 1938 spoorloos. Wel had hij tevoren enkele briefjes naar vrienden gestuurd. Als je die briefjes goed leest kun je eigenlijk niet geloven in de door velen gehouden hypothese zelfmoord. De romanschrijver Leonardo Sciascia schreef in 1975 een boek waarin hij een andere opvatting naar voren schoof. Majorana was niet levensmoe, maar realiseerde zich dat de atoomtheorie wel eens desastreuze gevolgen kon hebben. Hij was niet moe maar ontzet. Hij trok zijn handen af van de wetenschap en wie weet koos hij - als overtuigd katholiek - voor een verborgen leven in een klooster.

Agamben dook er vorig jaar nog eens in, in het mysterie Majorana. Wat had hij er te zoeken? Agamben vertrok ooit vanuit de taalfilosofie, en nog in zijn recente boek Che cos'è la filosofia? serveert hij de wetenschap af met zijn oordeel dat deze teveel afstand neemt van de natuurlijke taal.

Maar misschien heeft Agamben daarmee dus vreemd genoeg Majorana in zekere zin aan zijn zijde. En misschien heeft dit mysterie Agamben ook wel langer beziggehouden dan de laatste jaren. Dat blijkt wanneer we de naam Simone Weil zien opduiken, de Franse filosofe die een verbinding zocht tussen rechtvaardigheid en mystiek. Agamben wijdde in 1965 zijn proefschrift aan haar werk. In zijn essay over Majorana verwijst hij naar een kritisch artikel van Weil over wetenschap. Het dateert van 1941, een jaar voordat postuum een artikel van Majorana verscheen. Weil betoogt dat de kwantumfysica zonder kennisgeving de wetenschap verlaat. De fysica is voortaan iets anders, al weten we nog niet wat.

De wetenschap ontleende de laatste vier eeuwen zijn samenhang aan de noties energie en entropie. Als er in een wetenschappelijk systeem een verandering optreedt, neemt de entropie onvermijdelijk toe, en als er geen externe factoren interveniëren, gaat de energie over van orde in wanorde. Denk aan smeltende ijsblokjes. Er is een wet, de tweede wet van de thermodynamica zoals geformuleerd door Clausius (what's in a name... de gesloten ruimte zonder externe factoren...), die de wetenschappelijkheid uitdrukt. Bij de term energie zal de geoefende Agamben-lezer onmiddellijk denken aan Aristoteles en aan werk of arbeid (ἐν-εργεια betekent letterlijk 'in-werking-zijn'). De wetenschap zou je kunnen zien als de continuïteit die we ontdekken in de ervaring van de arbeid, een continuïteit die in laatste instantie teruggaat op die van de ruimte.

Welnu, die orde is verleden tijd met de komst van de kwantumfysica, aldus Weil. Energie wordt nu als discontinu gedacht. Atomen blijken zich nu te gedragen volgens het toeval. De wetenschap kan alleen nog worden gered wanneer we voortaan niet meer spreken van noodzaak maar van waarschijnlijkheid. Maar is dit wel meer dan een begrip? Weil ontkent. Er is niet een enkele ervaring van waarschijnlijkheid, de notie waarschijnlijkheid verbindt twee niveaus van waarschijnlijkheid door voortdurend tussen beide te bewegen. Het model is de herhaalde worp van de dobbelsteen. Je kunt een voorspelling doen en je kunt na een aantal malen registreren hoe vaak elk van de zes getallen valt. Hoe vaker je gooit, hoe groter de waarschijnlijkheid. Maar met die waarschijnlijkheid kan ik niet voorspellen welk getal er uit mijn volgende worp komt. De discontinuïteit en het toeval blijft onderdeel van de wetenschap, het determinisme is ondergraven en we kunnen dus niet meer van wetenschap spreken.

Zoals je kunt verwachten slaat de wetenschap terug. Er ontstaat reserve tegen de term waarschijnlijkheid. Einstein blijft inzetten op zijn algemene relativiteitstheorie. Als hij die ooit sluitend zal formuleren kan hij het determinisme herstellen. Hij krijgt er Niels Bohr niet in mee. Schrödinger komt tussenbeide met zijn beroemde paradox van de kat. Zolang we de doos niet openmaken kunnen we zeggen dat de kat dood en levend is. Hoera, we hebben weer een kloppende beschrijving. Maar inmiddels, zegt Weil, is het kwaad geschied. We hebben niet meer met de werkelijkheid te maken maar met waarschijnlijkheid.

Hier kan Agamben invoegen door zoals we van hem gewend zijn de genealogie van dit begrip te onderzoeken. Hij start bij een tractaat uit 1575 van Gerolamo Cardano over het dobbelspel - De ludo aleae - en schakelt dan door naar de beroemde wiskundige Poincaré die in 1902 schreef over de roulette. Poincaré formuleert zijn theorie van het grote getal, waarmee hij weer teruggrijpt op een notie van Bernouilli uit 1713. De wetten die gebaseerd zijn op waarschijnlijkheid gelden voor een groot aantal worpen, niet voor een enkele worp. Waarschijnlijkheid en werkelijkheid lopen sindsdien uiteen, of worden verwisseld. Als ik in een vliegtuig stap weet ik dat ik een enorm kleine kans maak dat ik neerstort. Die kans blijft even klein wanneer ik inderdaad neerstort.

Vervolgens stapt Agamben over naar een beroemde briefwisseling tussen Pascal en Fermat in 1654, die wel wordt gezien als het begin van de kansberekening. Lees het probleem en de oplossing na via deze link. Agamben formuleert het ietsje anders. We kunnen in plaats van het begin van de kansberekening ook zeggen: de beïnvloeding van alle tractaten erna en van de kansen zelf. Kansberekening is in de termen van Pascal 'se hasarder sans jouer', zich overgeven aan het toeval zonder te spelen. Daarmee beïnvloed je je winstkans. Het wordt voortaan mogelijk om het toeval onder controle te krijgen.

Dit is precies wat we in het artikel van Majorana tegenkomen, dat hij voor zijn verdwijning schreef. Met de kwantumfysica krijgen we het toeval in onze macht, en veranderen daarmee de realiteit in iets anders. Het gaat nu om macht.

Nu zijn we weer thuis bij het begrip waaromheen zowat de hele filosofie van Agamben draait, en die hij terugvoert op Aristoteles. Realiteit is bij Aristoteles 'energeia' (ἐνεργεια, actus) maar kan niet worden losgezien van 'dunamis' (δυναμις, potentia, macht, vermogen, mogelijkheid). Aristoteles spreekt niet van waarschijnlijkheid. Wel over het toeval (tuchè, τυχη) zoals we onder meer weten via het beroemde boek van Martha Nussbaum over de betekenis van het toeval voor de ethiek bij de oude Grieken. Maar van het toeval kan geen wetenschap bestaan, zegt Aristoteles. Zou hij hebben nagedacht over waarschijnlijkheid, dan zou hij die hebben opgevat als mogelijkheid, macht, als een vorm van ingrijpen in de werkelijkheid om die te beheersen.

Dit is het dus wat we in de kwantumfysica zien en wat Majorana zag voordat hij verdween. Agamben heeft geen zin om terug te vallen op de psychologie, al was het alleen maar vanwege een van de briefjes van Majorana, waarin deze zegt: 'Beschouw me niet als een Ibsen-achtig kind, want dit is een ander geval.' Het gaat niet om angst, ontzetting, om onze emoties, ons onvermogen om te leven in een nucleaire tijd. Het gaat om niets minder dan de realiteit. Agamben beschouwt Majorana als het 'exemplarisch symbool (la cifra esemplare) van het statuut van de realiteit' binnen het waarschijnlijkheidsuniversum van de huidige natuurwetenschap, precies doordat zijn verdwijning zo onwaarschijnlijk is.





Afbeeldingsresultaat voor fermi oppenheimer
Op weg naar de explosie



Geen opmerkingen:

Een reactie posten