maandag 1 januari 2018

Ariadne in de doodlopende weg - Anke Snoek over Agamben en Kafka

Eerder heb ik u verteld dat ik als hondje afhankelijk was van wat mijn bevriende filosofen onder de tafel lieten vallen. Een hondje heeft een fijne neus voor het moment, elk moment kunnen er brokjes vallen. Het was een parabel à la Kafka, nee een parabel van Kafka waarin ik leefde. De hond doet aan wetenschappelijk onderzoek en komt erachter, door zijn instinct, dat hij in het bezit is van de vrijheid, die 'kwijnende plant'.

Is dit de vrijheid die Kafka ons biedt? Bij Agamben kom je daar moeilijk achter. Als er al vrijheid is, dan zal hij die term niet gauw gebruiken. We hebben dus iemand nodig die niet bang is voor het grote gebaar. Anke Snoek leest Agamben over Kafka en ziet overal 'possibilities of inversion of certain structures in society and politics'. In de titel zien we nog een ander woord dat hier nauw mee samenhangt, 'Agamben's joyful Kafka'. Als we ons via Kafka kunnen bevrijden is er reden tot vreugde, natuurlijk. We herinneren ons de berichten over Kafka die lachend voorlas uit zijn werk, en Snoek ziet ook in zijn werk de lach opkomen, bijvoorbeeld in het verhaal over de Chinese muur. De bouwers in het Zuiden weten niets over het Noorden en de keizer, en bedenken hun eigen verhalen. Als een keizerlijke ambtenaar hun komt vertellen hoe het zit, 'dan glijdt er over alle gezichten een glimlachje'. 'Wat', denken ze, 'hij spreekt over een dode alsof hij nog leeft, deze keizer is toch al lang dood, de dynastie uitgestorven, mijnheer de ambtenaar houdt ons voor de gek, maar wij doen alsof wij het niet merken, om hem niet te krenken.'

Verderop in het verhaal zien we een andere lach. Er duikt een pamflet op van opstandelingen uit een naburige provincie. Een bedelaar brengt het naar de vader van de verteller en de priester, maar het volk breekt in lachen uit, het pamflet wordt verscheurd en de bedelaar verjaagd: 'Zo bereid is men bij ons om het heden uit te wissen.' Het gaat namelijk om het leven, en in het werk van Agamben is dat leven steeds meer gekoppeld aan een levensvorm: 'così facciamo', zo doen wij dat, daar komt de ethiek in essentie op neer, gebruik van het leven als levensvorm.

Agamben verbindt dit gebruik van lichaam, taal en het zelf aan het 'ontoeëigenbare'. De meest eminente vorm daarvan is het kijken naar een landschap. Alle wezens in dat landschap worden gedeactiveerd, de grens tussen zijn en niet-zijn wordt gesuspendeerd. Bij de Franciscanen ziet Agamben het gebruik van de armoede. Ook deze heeft te maken met het niet-toeëigenbare: armoede is het je in relatie tot het niet-toeëigenbare houden.

Zo bezien wordt de vrijheid raadselachtiger, temeer daar de hond in het Kafka-verhaal haar als 'bezit' betitelt. Heb je als hond wel iets aan zo'n vrijheid wanneer hij de enige is die er weet van heeft? Het heeft er alle schijn van dat die vrijheid wegkwijnt omdat ze niet wordt gebruikt, behalve voor een wetenschap die nergens op uitloopt. Ik spreek uit ervaring, met het schrijven van mijn blogs cirkel ik om een vrijheid heen die neerkomt op een kooi. Of een hol. Ik heb Der Bau altijd voor ogen als ik deze blogs schrijf, als een blinde mol, ik graaf gangen met voorraadkamers, het zijn de links tussen de blogs. Het lijkt of ik me steeds meer ingraaf in mijn hol, ik laat het aan u zien, maar eigenlijk ben ik voor u even bevreesd als de mol (of ander wezen) in het verhaal voor het geluid dat mogelijk verwijst naar een andere mol. Eerst was de ik-mol nieuwsgierig, maar langzaam komt hij erachter dat er niets verandert, het geluid blijft hij horen maar het is onwaarschijnlijk dat de andere mol hem gehoord heeft, daarvoor had hij toch minstens zijn werk moeten onderbreken. Alles blijft dus zoals het was.

Zo lees ik het boek van Anke Snoek, het is een geluid dat mogelijk wijst op een mol die net als ik werkt aan haar gangenstelsel. Het is zelfs mogelijk dat ik me inmiddels in haar gangenstelsel bevind, door Agamben en Kafka te lezen, het kunnen tekens zijn van een levensvorm die door haar in kaart is gebracht. Ik hoef alleen maar de structuren te verkennen die zij uittekent en zou kunnen stoppen met het schrijven van mijn blogs. Jarenlang heeft Snoek gewerkt aan haar Bau zonder dat ik er erg in had. Vrienden vertelden mij niets over haar, ook al omdat ik deze vrienden zelden of nooit meer zag, en als ik ze al zag, dachten ze mogelijk dat ze mij niets over haar hoefden te vertellen. Er is toch Google? We werken toch allemaal aan ons eigen werk?

Dat ik toch op Snoeks boek over Agamben en Kafka ben gestuit heeft ongetwijfeld te maken met een strategie. Een vriend vroeg me om na te denken over Kafka vanuit Agamben, en ik tikte de combinatie in op Google. Maar, zoals Agamben zegt, je kunt wel iets intikken, maar eigenlijk is het het apparaat dat jou gebruikt, je strategie getuigt nog niet van vrijheid. Door Kafka en Agamben te lezen bevind ik me dus in een Bau die de mijne niet is. Zelfs de opdracht van mijn vriend komt voort uit zijn toevallige ontdekking dat ik Agamben las en van het een komt het ander, mogelijk komt er een symposium over filosofische Kafka-receptie, en zelfs als dit niet zal plaatsvinden werpt het zijn schaduwen naar het nu, het nu van deze blog.

Hoe kan Snoek dan toch spreken van strategieën en van toeëigening? 'The kairos  is a moment we should seize when it passes by; it is not about an end to which history is headed and that we must reach. It is the moment we must appropriate when it is present. Redemption is not something that lies in the future, but something that can be appropriated at every moment.' (ch.9, ik werk met een e-book) Het lijkt dus bij de toeëigening eerder te gaan om een grijpbeweging dan om een doelgericht gebruik van de middelen. Subjectiviteit is het gebruik van de middelen zonder doel. Je kunt dus in die zin zeker wel spreken van toeëigening, al gaat het niet om toe-eigenen in de zin van het in bezit nemen of verwerving.

Moeilijker nog is het om te spreken over strategieën wanneer je afstand doet van de doelgerichtheid. Zou je kunnen spreken van niet-doelgerichte strategieën? Precies dit is literatuur, legt Snoek uit. Het is in essentie een doodlopende weg die je moet blijven volgen, in ongeduld, niet om uit te komen bij een of ander paradijs of betekenis. Dit is het 'lot' (fate) van literatuur, het ontbreken van betekenis in taal, taal die niet gericht is op betekenis, en ons ongeduld helpt ons om ons eraan te herinneren. De strategie zonder doel, zou je kunnen zeggen, is het volgen van de doodlopende weg als voorbeeld, als paradigma.

We zagen bij Watkin dat deze activiteit niet alleen voor de literatuur veelbelovend is maar ook mutatis mutandis voor politiek en filosofie. We kunnen zijn 'indifferentiatie van de indifferentie' zeker wel beschouwen als een strategie zonder doel. Alleen kun je die beweging misschien beter beschrijven als de suspensie van strategieën. Watkin:
'... signatory philosophy's role is not to reveal the paradigmatic strategies of, say, power, or life, these are a mere by-product. Instead, it is to suspend itself als the final strategy of the dialectic method (deconstruction) within the hermeneutic circle (archaeology) resulting in a position of the nonmarked "that, according to Paracelsus, coincides with the paradisiacal state and final perfection"' (Watkin, p.25)
De verwijzing naar Paracelsus is hier opmerkelijk omdat er ineens toch weer een paradijs in het vooruitzicht wordt gesteld. Dit paradijs kan Agamben met zijn archeologische benadering niet betreden, omdat hier altijd een signatuur in het spel is. Je kunt hierbij denken aan literatuur of leven, het zijn signaturen, tekens die de overgang mogelijk maken tussen tekensystemen en interpretaties, tussen semiotiek en hermeneutiek.

Bij Snoek vinden we dit begrip niet terug, maar het kan haast niet anders of ze heeft dit begrip verwerkt in haar studie over Foucault en Agamben (die ik nog niet heb gelezen). Agamben ziet wel dat Foucault spreekt van signatuur, maar knoopt (in navolging van Melandri) aan bij een ander motief van Foucault om dit begrip uit te werken, de analogie als kloof tussen semiotiek en interpretatie. Dit gegeven alleen al verheldert voor mij de methode van Snoek, zo u wil haar 'signatuur'. We kunnen deze noch reduceren tot een reconstructie van strategieën, van messiaanse inversies, noch tot een interpretatie, de verheldering van Agamben's Kafka vanuit een nogal subjectieve invalshoek, de vreugde of de vrijheid. De signatuur is precies de kloof en overgang tussen beide die zicht geeft op een bepaalde 'buitenwerkingstelling', een suspensie die ons iets leert wat alleen dit boek ons kon leren.

Ik meen - eerder met mijn honden-instinct en ongeduld dan door zorgvuldig alles punt voor punt te bespreken - dat we deze signatuur kunnen benaderen via de parabel. De parabel is een signatuur die de overgang mogelijk maakt tussen zulke diverse paradigma's als literatuur, religie en via Zarathoestra uiteraard ook de Nietzscheaanse filosofie. De parabel is iets dat evenzeer en evenmin kan worden begrepen vanuit de semiotiek (het 'para' waarop Snoek wijst) als vanuit de hermeneutiek, waardoor we zijn aangewezen op de analogie, de differentie tussen beide benaderingen.

We zouden de parabel kunnen volgen als motief bij Agamben, in het vroege essay Il Pozzo di Babele tot het recente essay 'Parabole e Regno' (in Il fuoco e il racconto), maar dat zouden we liefst moeten doen aan de leidraad van Snoek, zeg maar de Ariadne die ons door de blind alley leidt. Zo wordt namelijk duidelijk dat we Agamben in zekere zin moeten zien als een filosoof die niet kan worden uitgelegd.

Omwille van mijn ongeduld en om het simpel te houden beperk ik me tot een citaat van Agamben uit het genoemde vroege essay uit 1966, dat we bij Snoek terugvinden:
'Why do you resist? If you'd follow the parables, you'd become parables yourselves and with that, free of the everyday struggle.' (introd.)
Er is dus een overgang nodig tussen literatuur en onszelf, we moeten de parabel als voorbeeld of paradigma begrijpen door die zelf te worden. Dit doet denken aan Deleuze en Guattari, die Kafka lezen vanuit een fundamenteel worden, we zijn alleen iets door het te worden, een dier, een mens, een lezer. Dit worden, zoals de dierwording in Die Verwandlung kunnen we niet alleen als deterritorialisering opvatten maar is altijd ook een reterritorialisering, in dit geval in de familiedriehoek.

Snoek lijkt deze benadering impliciet te volgen wanneer ze direct hierna de aap Red Peter noemt die mens wordt om niet in een kooi te hoeven zitten. Zouden we kunnen concluderen dat Snoek deze parabel is? Heeft ze haar boek geschreven om de academie op een nieuwe manier toe te spreken, vanuit haar vrijheid die bestaat in het opgeven van het verzet? Ik ken Snoek niet, ik kan alleen de interpretatie volgen die ze hier voorlegt, en omdat we dit niet als een interpretatie moeten zien (daarin volgt Snoek Sontag en Agamben zelf), leren we iets over Agamben, Kafka en de structuur van parabels, namelijk dat we die zelf kunnen worden.

Daarmee is het verschil tussen semiotiek en hermeneutiek gesuspendeerd, op voorwaarde dat we de parabel volgen en worden, in een 'als(of) niet'.

Misschien heb ik nu ook meer zicht op de vrijheid, mijn vrijheid als onderzoekende hond en op mijn verleden met de filosofen van het Van der Werff-gezelschap. Ik was, zo zei Joep Dohmen, het hondje dat mee mocht. Ik moest uiteindelijk mijn vrijheid vinden door op te houden de academie toe te spreken en me terug te trekken in mijn hok, mijn Bau. Ik luister met nieuwsgierigheid, maar ook in het besef dat het niet gaat om de duiding van de geluiden, als een blinde mol.

Hoe krijgen we via deze signatures zicht op de onbegrijpelijkheid van Agamben? Slaagt hij erin een parabel te worden? Voor mij ligt de weg daartoe open wanneer ik lees over zijn gesprekje met Heidegger:
'Ik herinner me dat ik in 1966, toen ik in Le Thor het séminaire over Herakleitos bezocht, ik aan Heidegger vroeg of hij Kafka had gelezen. Hij antwoordde me dat hij, van het weinige dat hij had gelezen, vooral onder de indruk was gebleven van het verhaal Der Bau. Het ongenoemde dier (mol, vos of menselijk wezen), hoofdpersonage van het verhaal, is obsessief bezig met het construeren van een onneembaar hol, dat in plaats daarvan steeds meer een val zonder uitweg is.' (Mezzi senza fine, p.108)
Agamben moet meteen ook denken aan de Europese natiestaten. Je zou de parabel dus een paradigma kunnen noemen, maar zeker ook een signatuur omdat Agamben zich via Heidegger een doorgang graaft naar de filosofie, het verschil tussen mens en dier, de suspensie daarvan en noem maar op. Het lijkt een interpretatie van het verhaal van Kafka, maar is, voorzover Agamben Heidegger volgt, evenzeer de dierwording en uitwegloosheid van Agamben zelf. De strategie is precies datgene waarmee we ons beroven van een uitweg.

Dankzij Snoek begrijpen we dat we de filosofie van Agamben juist wel moeten opvatten als het zoeken naar een uitweg. Het gaat in essentie om de duisterheid van de paradox. Juist de uitwegloosheid brengt ons bij een levensvorm die niet meer kan worden opgevat als dodelijke val. Het wordt dan wel onhelder waarom Agamben Heidegger blijft lezen en hoe we hem hierin kunnen volgen. Gaat het om een obsessie die hem weghoudt bij Benjamin en Kafka? Of biedt de interpretatie van Agamben uitzicht op wat we onder de uitwegloosheid moeten verstaan? Is elke aporie een euporie of alleen de aporie die we succesvol hebben getransformeerd?

Het maakt niet uit, lijkt Snoek te zeggen, we zijn altijd in staat om zelf een draai te geven aan de verhalen en ideeën, we zijn vrij om Heidegger in zijn Bau te laten en Agamben alleen te volgen in zijn politieke interpretatie. Laat de obsessies bij de ander, ieder de zijne.

Afbeeldingsresultaat voor ape red peter

Geen opmerkingen:

Een reactie posten